Suikerziekte
1.Wat is suikerziekte?
Veel mensen kennen suikerziekte. Dat is de Nederlandse naam voor diabetes mellitus. Als je last hebt van suikerziekte heb je teveel suiker in je bloed. Die suiker heet bloedsuiker of glucose. Bij sommige mensen wordt er in de alvleesklier geen insuline gemaakt. Of er wordt wel insuline gemaakt, maar de cel doet er niets mee.De glucose blijft dan rondzweven in het bloed. Dat heet suikerziekte. Het lichaam kan de glucose niet gebruiken en wil die kwijt. De nieren zorgen ervoor dat de glucose uit het bloed wordt gehaald. Daarvoor is veel water nodig. Omdat ze veel vocht kwijtraken hebben ze dorst en moeten ze vaak drinken. Suikerziekte is eigenlijk de verkeerde naam. Mensen noemen de ziekte tegenwoordig dan liever diabetes mellitus. Letterlijk betekent dat: (honing) zoete doorstroming. Suiker in je bloed is heel normaal. Het is zelfs nodig. Je wordt er niet ziek van. Het gaat pas mis als de suiker niet in de cel kan.
2. Soorten suikerziekte.
Suikerziekte is een chronische ziekte. Dat betekent dat je nooit echt geneest van de ziekte. Er zijn twee verschillende soorten suikerziekte. Het kan zijn dat de alvleesklier helemaal geen insuline maakt. Dit is vaak bij kinderen of jonge mensen. Zij hebben injecties met insuline nodig. Deze soort van suikerziekte heet: diabetes type 1,oftewel insuline - afhankelijke diabetes. Oudere mensen die suikerziekte krijgen, maken zelf nog wel insuline. Maar de cel reageert er niet zo goed meer op. Of degene heeft wel genoeg insuline, maar niet van de goede kwaliteit. Als degene te dik is wil een vermageringsdieet vaak al helpen. Mensen met deze soort van suikerziekte kunnen ook medicijnen in tabletvorm gebruiken. Die zorgen ervoor dat de werking van de insuline wordt versterkt. Ze kunnen ook de cel weer gevoeliger maken voor insuline. Deze soort van suikerziekte heet: diabetes type 2 , oftewel insuline – onafhankelijke diabetes. Soms helpen de tabletten niet voldoende en moet een type 2 diabeet ook insuline bijspuiten.In Nederland worden meer dan 300.000 mensen behandeld voor suikerziekte. Tachtig procent daarvan heeft diabetes type 2. En die groep wordt alsmaar groter ( over tien jaar zullen er 400.000 diabeten zijn). Dat komt doordat er steeds meer oudere mensen komen. En de kans dat een diabeet oud wordt is ook groter dan vroeger. Honderd jaar geleden ging je nog dood aan suikerziekte. In 1922 werd door de Amerikaanse artsen Banting en Best ontdekt dat diabetes patiënten met insuline behandeld kunnen worden.
3.Hoe ontstaat suikerziekte ?
Over de oorzaken van suikerziekte is nog niet alles bekend. Onderzoekers denken dat diabetes type 1 te maken heeft met een probleem in het afweersysteem. Als je een infectieziekte hebt, gaat het lichaam afweerstoffen maken tegen de ziekmakende virussen of bacteriën. Bij sommige mensen gaat er iets fout. Het lichaam maakt bij hen ook afweerstoffen tegen het eigen lichaam. Die maken dan bijvoorbeeld stukjes weefsel van de alvleesklier kapot. Op die manier ontstaat dan suikerziekte. Bij oudere mensen kan te veel vet eten of te weinig vet eten een rol spelen. Ook te weinig lichaamsbeweging, ouderdom en erfelijkheid spelen een rol. Maar de echte oorzaak is nog niet bekend.
4.Hoe leef je met suikerziekte?
Als je suikerziekte hebt leef je wel wat anders want je moet dingen in een boekje bijhouden en je moet ook opletten met wat je eet, wat je doet en of je niet te zwaar bent. Als je suikerziekte hebt moet sommige mensen ook spuiten en dat gaat zo: je hebt er een insuline-prikpen voor nodig. Je moet 4 keer per dag een beetje insuline inspuiten. Meestal een half uur voor de maaltijd en ’ s avonds voor het slapen. De injecties moet je elke dag op een andere plek geven. Want als je ze steeds op dezelfde plek geeft, wordt je huid dik en hard. Dan kan de insuline niet meer goed worden opgenomen. Na een half uurtje begint de insuline te werken. Dan moet je zorgen dat je genoeg eet. De hoeveelheid eten en de insuline zijn op elkaar afgestemd. Voor de maaltijd kan je het beste kortwerkende insuline gebruiken. Die begint snel te werken en die is na een paar uur weer uitgewerkt. Voor het slapengaan kan je het beste langwerkende insuline gebruiken. Die werkt langzamer en zorgt ervoor dat er altijd een beetje insuline in je lichaam is. Je hebt dan 2 prikpennen. Een prikpen voor kortwerkende insuline en een voor de langwerkende insuline. Je kunt zelf kiezen wat voor prikpen je wilt bijvoorbeeld voor overdag een prikpen met discokleuren en voor ’ s avonds een knalrode prikpen. In de prikpen zit een klein flesje insuline. Met een draaiknopje kun je precies de hoeveelheid insuline instellen. Voor elke injectie moet je goed je handen wassen. Op de prikpen wordt een heel klein scherp naaldje gezet. Het inspuiten met zo ’ n naaldje voel je bijna niet . Je raakt er wel aan gewend. Als je suikerziekte hebt moet je ook zorgen dat je steeds insuline of druivensuiker bij je hebt. Als je suikerziekte hebt kan je ook een hyper of een hypo krijgen. Een hyper is als je bijvoorbeeld te weinig insuline spuit en te veel eet. En een hypo is dat je bijvoorbeeld te veel insuline bijspuit en te weinig eet.
5.Hulp van deskundigen.
Als je suikerziekte hebt moet je ook naar een diabetes – verpleegkundigen van het ziekenhuis. Zo meet je glucose: als je in het ziekenhuis bent geeft de diabetes – verpleegkundigen je een bloedglucose meter, dat is een elektronisch apparaatje. Het werkt heel eenvoudig. Met een vingerprikkertje wordt een druppeltje bloed uit je vinger gehaald. Het bloed wordt op een soort plastic strookje gelegd. Dat strookje wordt in de meter gedaan. Even later kun je aflezen hoe hoog het bloedglucose – niveau op dat moment is. De uitslag mag niet boven de 10 of onder de 4 uitkomen, anders raak je in de problemen. Ook moet je opschrijven in een boekje wat je elke dag doet, hoe laat je opstaat en waneer je gaat eten. Ook moet je opschrijven hoeveel glucose je in je bloed hebt op verschillende momenten van de dag. Met deze gegeven kan de diabetes – verpleegkundige uitrekenen hoeveel insuline je per dag nodig had. Dat is bij iedereen verschillend. Het hangt er vanaf van wat je allemaal doet, hoe zwaar je bent en hoeveel je eet. Het kan ook zijn dat het bloedglucose – gehalte wel eens schommelt. Bijvoorbeeld dat je op school minder energie verbruikt dan bij het voetballen. Ook als je zenuwachtig bent heeft dat invloed op je bloedglucose – niveau. Als je suikerziekte hebt moet je ook naar een diëtiste. Die verteld je wat je wel en niet moet eten. Dan leer je dat je verschillende gezonden dingen moet eten. Dus niet te veel vet of zoetigheid. Fruit is wel goed. Sommige mensen krijgen dan geen dieet maar ze moeten dan wel opletten met wat ze eten. Sommige etenswaren kunnen het bloedglucose – niveau ineens verhogen. Bijvoorbeeld: snoep, gebak of ijs. Als je dat eet moet je een beetje insuline bijspuiten of ander eten laten staan. Je kunt beter helemaal geen snoepje of ijsje eten. De diëtiste raad je dan aan om een aantal keren per dag een klein beetje te eten. Want dan worden de koolhydraten wat meer verspreid over de dag.
Moeilijke woordenlijst
Diabetes mellitus: Ziekte waarbij de suiker in je bloed niet door de cellen wordt opgenomen.
Suikerziekte: Nederlandse naam voor diabetes mellitus.
Glucose: Soort suiker die snel in je bloed wordt opgenomen.
Alvleesklier: Klier achter de maag die stoffen afscheidt die helpen bij de spijsvertering.
Insuline: Hormoon dat suikergehalte in het bloed verlaagt.
Cel: Levend deeltje met een kern, dat je meestal alleen met de microscoop kunt zien.
Chronisch: Iets wat voortduurt. Een chronische ziekte gaat nooit echt over.
Diabetes – verpleegkundige: Verpleegkundige die voorlichting en instructies geeft aan diabetespatiënten.
Koolhydraten: Voedingsstoffen die je elke dag nodig hebt en waaruit je energie haalt.
Maak jouw eigen website met JouwWeb